Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9061

Datum uitspraak2003-06-23
Datum gepubliceerd2003-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300846/3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Uitgeest, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 juni 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Waldijk".


Uitspraak

200300846/3. Datum uitspraak: 23 juni 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: 1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], 3. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Uitgeest, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 juni 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Waldijk". Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 januari 2003, kenmerk 2003-26040, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers sub 1 bij faxbericht van 18 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2003, en verzoeker sub 2 bij brief van 20 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2003, en verzoeker sub 3 bij faxbericht van 21 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2003, beroep ingesteld. Bij faxbericht van 18 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2003, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 20 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2003, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij faxbericht van 21 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2003, heeft verzoeker sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 mei 2003, waar verzoekers sub 1, vertegenwoordigd door [ gemachtigde], verzoeker sub 2, vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, gemachtigde, verzoeker sub 3, vertegenwoordigd door mr. P. van Lingen, advocaat, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Uitgeest daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan heeft betrekking op gronden aan de zuidkant van Uitgeest en voorziet onder meer in ongeveer 500 woningen. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan goedgekeurd. 2.3. Verzoekers sub 1, die in het plangebied een paardenbedrijf exploiteren, kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan, voor zover daarin niet is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht die de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk maakt. Voorts hebben zij bezwaar tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de subbestemming "Entrainement". Zij stellen dat hier is voorzien in een te laag bebouwingspercentage en dat de bebouwingsmogelijkheden - midden op de drafbaan - onlogisch zijn gesitueerd. In het plan had de mogelijkheid van bebouwing op een andere plaats moeten worden opgenomen, aldus verzoekers sub 1. 2.3.1. Dit onderdeel van het verzoek van verzoekers sub 1 strekt er toe dat verwezenlijking van bebouwing mogelijk wordt, terwijl het bestemmingsplan niet in die mogelijkheid voorziet. Verzoekers sub 1 zijn niet gebaat bij schorsing van (enig deel van) het bestreden besluit aangezien daarmee verwezenlijking van de gewenste bebouwing niet mogelijk wordt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is te verstrekkend, aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd. Die uitspraak zou kunnen strekken tot onthouding van goedkeuring aan het (desbetreffende) plan(deel), doch daarmee zou verwezenlijking van de gewenste bebouwing nog niet mogelijk zijn. Het verzoek van verzoekers sub 1 wordt in zoverre afgewezen. 2.4. Ter zitting is gebleken dat het verzoek om schorsing van verzoekers sub 1 voor het overige uitsluitend betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen en parkeergebied" met de subbestemming "Speelterrein" en op de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woongebied", voor zover het de gronden betreft die ten zuidwesten van hun paardenbedrijf liggen. Zij vrezen onder meer dat van de planologische mogelijkheden, die hierin zijn opgenomen, een negatieve invloed op het welzijn van de paarden uitgaat. Voorts is ter zitting gebleken dat een gedeelte van het verzoek van verzoeker sub 2, die in het plangebied een kartbedrijf exploiteert, betrekking heeft op de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woongebied", voor zover deze liggen ten zuidwesten en ten noordwesten van het kartbedrijf. Ook is ter zitting gebleken dat een gedeelte van het verzoek van verzoeker sub 2 gericht is op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied", ten westen van het kartbedrijf, voor zover het ligt binnen de aanduiding "grens zone industrielawaai". Hij stelt onder meer dat het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de woningen, die hier zijn voorzien, onaanvaardbaar zal worden aangetast. Verder is ter zitting gebleken dat het verzoek van verzoeker sub 3 uitsluitend ziet op de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Woongebied", "Water", "Verblijfsgebied" en "Groenvoorzieningen", in het midden van het plangebied ten oosten van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen en water". Hij stelt dat hierin ontoereikende mogelijkheden zijn opgenomen om zijn bedrijfsgronden - die buiten het plangebied liggen - te bereiken. 2.4.1. De Voorzitter overweegt dat ter zitting van de zijde van de gemeenteraad is toegezegd dat tot en met de behandeling van de bodemprocedure binnen deze plandelen geen onomkeerbare ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Gelet hierop kan met de behandeling van deze bezwaren worden gewacht tot de behandeling van de beroepen, zodat op deze punten het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Het verzoek van verzoeker sub 3 wordt geheel en de verzoeken van verzoekers sub 1 en verzoeker sub 2 worden in zoverre afgewezen. 2.5. Ter zitting is gebleken dat het verzoek van verzoeker sub 2 voor het overige uitsluitend ziet op de goedkeuring van drie plandelen met de bestemming "Woongebied", voor zover deze liggen ten westen van het kartbedrijf en buiten de aanduiding "grens zone industrielawaai". Hij stelt dat het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de woningen, die hier zijn voorzien, onaanvaardbaar zal worden aangetast als gevolg van de aanwezigheid van het kartbedrijf. In dit verband wijst hij op geluidhinder en op parkeer- en verkeersoverlast op wedstrijddagen. De toekomstige bewoners zullen bij het kartbedrijf gaan klagen, aldus verzoeker sub 2, die tevens aanvoert dat als gevolg van de voorziene woningen uitbreiding van zijn kartbedrijf onmogelijk wordt. Ook voert hij aan dat het kartbedrijf ten onrechte niet is opgenomen in de Staat van inrichtingen, die bij het bestemmingsplan behoort. 2.5.1. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad verklaard dat binnen de bestreden plandelen als bedoeld onder 2.5. tot en met de behandeling van de bodemprocedure werkzaamheden zullen plaatsvinden ten behoeve van het bouwrijp maken van de grond, maar dat er nog geen bouwvergunningen zijn aangevraagd of verleend en het evenmin in de verwachting ligt dat deze vergunningen voor het dienen van de bodemprocedure zullen worden aangevraagd of verleend. 2.5.2. De Voorzitter stelt vast dat de behoefte aan de voorziene woningen niet wordt betwist. Ten aanzien van de kartbaan merkt de Voorzitter op, dat deze kartbaan een voor de Wet geluidhinder relevante inrichting is. Voor deze inrichting is in 1990 een geluidszone vastgesteld. Op de plankaart is als omhulling voor de 50 dB(A) geluidscontour de zonegrens aangegeven. Buiten deze contour mag de geluidsbelasting van de inrichting de 50 dB(A) niet overschrijden. De in 2.5. omschreven plandelen liggen buiten de zonegrens. Voor deze plandelen moet het er voor worden gehouden dat, gelet op de omstandigheid dat iedere uitbreiding van de inrichting zodanig plaats moet vinden dat de geluidsbelasting van de inrichting past binnen de vastgestelde geluidsbelasting, er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft de geluidsbelasting. In hetgeen verzoeker sub 2 naar voren heeft gebracht en in het ter zitting verhandelde ziet de Voorzitter geen aanleiding aan te nemen dat de zonegrens niet zal worden gehandhaafd en op voorhand moet worden aangenomen, dat ook voor de woningen buiten de zonegrens sprake zal zijn van een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A), op grond waarvan geen sprake meer zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de stukken is tevens af te leiden dat de bestaande rechten voortvloeiend uit de milieuvergunning die aan het kartbedrijf is verleend, worden gerespecteerd. Er is niet gebleken dat concrete plannen bestaan voor uitbreiding van het kartbedrijf. Verder heeft verzoeker sub 2 weliswaar aangegeven dat zich ernstige parkeer- en verkeersoverlast op wedstrijddagen zal voordoen, doch verzoeker sub 2 heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze vormen van overlast niet met verkeerstechnische maatregelen kunnen worden tegengegaan. In hetgeen verzoeker sub 2 heeft aangevoerd met betrekking tot de Staat van inrichtingen die bij het bestemmingsplan behoort, ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding hieraan uit een oogpunt van ruimtelijke ordening doorslaggevende betekenis toe te kennen. 2.5.3. Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat ten aanzien van de bestreden plandelen geen termen aanwezig zijn die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst de verzoeken af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Van Onselen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2003 178-418.